https://www.junkieaesthetic.com

Het Ding Met Veren

Het begon zoals dingen beginnen die nergens thuishoren. In een kamer waar de muren ademden en de vloer nog nat was van een herinnering die niemand wilde hebben. Buiten kraaide een radio, ergens in een andere taal. Niemand begreep wat er gezegd werd, behalve Het Ding Met Veren.

Het Ding Met Veren kwam nooit binnen. Het was er altijd al. Je zag het pas als je te lang bleef kijken naar iets wat eigenlijk niks was — een vlek in het behang, een omgekeerde schaduw, de stilte na een klik. Het was geen vogel, geen mens, geen machine. Het bewoog alsof het werd aangestuurd door een ritme dat je alleen kon horen als je je ogen dichtdeed en een dag vergat.

Soms zat Het Ding Met Veren op het plafond. Niet vast, gewoon aanwezig. Als stof dat denkt dat het vliegt. Mensen spraken er niet over. Het was makkelijker om het te negeren. Zoals je ook de brieven niet opent die onder je deur worden geschoven met krabbels die je naam niet noemen, maar je toch aankijken.

Er was een man die probeerde het te filmen. Hij zette elke nacht een camera neer met een knipperend rood lampje. Elke ochtend was het geheugen leeg, behalve op één ochtend. Toen stond er alleen: “Ik ben niet voor jou.”

Er was een vrouw die ertegen praatte. Ze noemde het ‘Luchtgod’, ‘Pluiswezen’, ‘Mijn einde en begin’. Ze rookte pepermunt en droeg een jas van karton. Op een dag verdween ze, precies zoals Het Ding zich verplaatste — zonder geluid, zonder richting, zonder reden.

Soms liet Het Ding veren achter. Ze roken naar ozon en vergeelde dromen. Je kon ze vasthouden, maar nooit te lang. Eén jongen hield er een hele nacht vast en droomde dat hij zichzelf uit zijn eigen lichaam trok en in een fontein sprong vol stemmen die riepen: “Te laat.”

In de stad begonnen mensen dingen te vergeten. Kleine dingen eerst: sleutels, afspraken, voornamen. Daarna grotere dingen: waarom je boos was, of iemand nog leeft, of jij wel echt bestaat. Niemand maakte de link, behalve kinderen. Ze tekenden Het Ding op muren, in natte stoepkrijt, met takken in modder. Altijd met te veel ogen. Altijd met te weinig vorm.

Ergens, onder een flatgebouw waar het licht altijd flikkert, zat een lift vast tussen verdiepingen. In die lift stond een meisje met één schoen. Ze praatte niet. Ze luisterde. En Het Ding Met Veren was daar ook. Het fluisterde in frequenties. Het vertelde haar over dingen die nooit geboren zijn, maar toch sterven. Over herinneringen van voor het denken. Over hoe je de taal kunt spreken van wat nooit gezegd wordt.

Het meisje knikte. Ze had geen keuze. Niemand heeft een keuze als Het Ding Met Veren je aankijkt met zijn niet-ogen. Ze verdween. De lift begon weer te werken. Niemand herinnerde zich dat hij vast had gezeten.

De stad ademt. De mensen slapen met open ogen. En Het Ding Met Veren beweegt zich voort in de wind die nergens vandaan komt.

Je kunt het niet zoeken. Je kunt het niet vinden. Je kunt alleen wachten tot het je vindt.

En als het je vindt, weet je niet dat je het wist. Je zegt dan dingen als:
“De lucht voelde dik vandaag.”
Of:
“Ik droomde iets met veren.”
Of gewoon:
“Ik ben iets vergeten.”

Het Ding Met Veren vergeet jou nooit.